Slechts drie leden van de Tweede Kamer waren op 3 juni aanwezig bij het wetgevingsoverleg over de Wet opheffing verpandingsverboden. Een ruime week later, op 11 juni, nam de Tweede Kamer de wet zonder moties of amendementen aan. Alleen DENK, SP en PvdD stemden tegen. Hoe kan zo’n ingrijpende wet zo weinig aandacht krijgen?
De nieuwe wet beoogt het midden- en kleinbedrijf meer toegang tot krediet te geven. Hiervoor wil de wetgever het categorisch uitsluiten dat vorderingen contractueel onoverdraagbaar worden gemaakt. Het verpanden van schulden moet dus mogelijk zijn. Zo krijgen bedrijven meer ruimte om vorderingen die zij hebben op hun schuldenaren als onderpand te gebruiken.
Het is misschien wel de meest fundamentele ingreep in het vermogensrecht sinds de invoering van het Burgerlijk Wetboek in 1992, en een belangrijke inperking van de contractvrijheid en partijautonomie.
Niet onderbouwd
De wet versterkt volgens de voorstanders het mkb, door €1 mrd aan extra kredietruimte beschikbaar te maken. De Nederlandse Vereniging van Banken berekende dat bedrag in 2016. In het wetgevingsoverleg nam demissionair minister voor Rechtsbescherming Franc Weerwind echter nadrukkelijk afstand van het bedrag: ‘[het] kan €2 mrd opleveren. Het kan ook €600 mln opleveren. Ik weet het werkelijk niet.’ De aanname van €1 mrd is dus niet goed onderbouwd.
Volgens de minister worden de kleine mkb’ers geholpen met deze wet omdat ze door hun vorderingen over te dragen aan een factoringmaatschappij onnodige betalingsproblemen en faillissementen kunnen voorkomen. Een debiteurenadministratie zou dan niet meer nodig zijn en waardoor ‘mensen zich kunnen concentreren op hun kerntaak: ondernemen.’
De Commissie insolventierecht schrijft echter in een advies dat er geen aantoonbaar verband is tussen ‘enerzijds de vergroting van de kredietruimte van een onderneming en anderzijds verkleining van het risico dat een onderneming insolvent geraakt.’ Bovendien staat tegenover de mogelijke sluiting van de debiteurenadministratie een uitbreiding van de crediteurenadministratie, die alert zal moeten zijn op de ontvangst van mededelingen van verpandingen en overdrachten van voorheen niet-overdraagbare vorderingen.
De nieuwe wet betekent in de praktijk een verruiming van de mogelijkheden van het doorverkopen van schulden, en dus van de handel in schulden. Het versterkt daarmee juist de schuldenindustrie: van banken en factoringbedrijven, tot alle anderen die zich bezighouden met schulden. En de schuldenaren van die vorderingen kunnen ook natuurlijke personen zijn. Jouw schuld, of het nu koop op afbetaling of een betalingsachterstand is, kan dan aan een ander bedrijf worden verpand.
Onbewezen voordelen
Volgens minister Weerwind gaat het om een stap voorwaarts om het ondernemingsklimaat te versterken en kiest hij ‘nadrukkelijk voor ondernemend Nederland’. Ook dat valt nog maar te bezien.
Ondernemers zijn soms ook schuldenaar. Door de Wet opheffing verpandingsverboden zou het ook voor hen niet meer mogelijk zijn zichzelf te beschermen tegen overdracht of verpanding van hun schuld aan banken of factormaatschappijen, of aan partijen die schulden opkopen als verdienmodel. Dat is een zeer grote inperking van de contractvrijheid. Het is dan veel meer voor de hand liggend voor mkb’ers om dit soort bedingen te ontlopen, door er gewoon niet mee akkoord te gaan.
Ook ontstaat met de nieuwe wet het risico van dubbele betaling. Weliswaar moet de bank, factormaatschappij of schuldenhandelaar een mededeling doen dat zij inningsbevoegd worden, maar zo’n mededeling kan zoekraken of, in het geval van bedrijven, op een verkeerde afdeling terechtkomen. Het gevolg is dan dat nogmaals zal moeten worden betaald. De wet laat geen enkele ruimte om handelsvorderingen uit te zonderen van overdraagbaarheid (al zijn vorderingen op banken overigens wél categorisch uitgesloten).
Weet het mkb zeker dat dit opweegt tegen de onbewezen voordelen van de wet?
Een paardenmiddel
De wet veroorzaakt ook een verslechtering van de negatieve-boedelproblematiek. Dit is het probleem dat bij een faillissement door zekerheidsstelling bijna alles naar de bank gaat. Hierdoor heeft de curator nauwelijks budget om het faillissement af te wikkelen – laat staan om iets aan concurrente schuldeisers uit te keren.
De wet is een paardenmiddel. Het doel om vorderingen beschikbaar te maken voor financieringsdoeleinden kan ook eenvoudiger worden bereikt. In ieder geval kan het effect van de wet worden ingeperkt tot banken en andere gereguleerde financiële instellingen. Ook kunnen consumenten en kleine ondernemers worden uitgesloten van de toepassing van de wet.
Overheid en bedrijven hebben hun mond vol van maatschappelijk verantwoord ondernemen. De Wet opheffing verpandingsverboden is dan een slecht voorbeeld. En ondanks dat er geen bewezen voordelen zijn, en er geen reële afweging van de mogelijke nadelen plaatsvond in de Tweede Kamer, komt die er. Alleen de Eerste Kamer kan er een stokje voor steken.
Hülya Kat is voormalig Tweede Kamerlid voor D66. Reinout Wibier is hoogleraar Privaatrecht aan de Universiteit van Tilburg.